2

De Cock keek naar de scheefweggezakte gestalte in de fauteuil en

nam zijn hoed af. De dood, vond hij, verdiende eerbied. Zeker als

hij zich, zoals nu, gewelddadig aandiende. Hij kon er niet aan

wennen. Het verbijsterde hem steeds weer. Het fenomeen van het

plotseling sterven had hem geïntrigeerd vanaf het eerste moment

dat hij in zijn beroep met een lijk werd geconfronteerd. Hij had

sindsdien vele mysteries opgelost, duistere zaken tot klaarheid .

gebracht. De dood was voor hem een mysterie gebleven.

De Cock blikte in het jongensachtige gelaat. Innerlijk nog wat

verward vroeg hij zich af of deze jongeman degene was die het uur

van zijn sterven had voorvoeld en vreemde angstsignalen had uit-

gezonden... signalen die hem in de recherchekamer zo onrustig had-

10                                                             

den gemaakt. Niet zonder moeite zette hij die gedachte van zich af.

Vledder keek hem van terzijde aan.

'Sinds wanneer neem jij je hoed af voor een junk?'

Het klonk spottend.

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

'Een junk?' In zijn stem klonk verbazing. Hij strekte zijn dikke

wijsvinger in de richting van de dode. 'Hij ziet er niet uit als een

junk. Hij is gewassen en geschoren en hij heeft een schoon hemd

aan.'

Vledder lachte.

'Misschien is hij afgekickt. Maar een jaartje geleden zat hij vrij

geregeld bij ons in de cel. Diefstalletjes uit auto's en warenhuizen.'

De Cock knikte begrijpend.

'Weet je hoe hij heet?'

Vledder nam zijn notitieboekje uit de binnenzak van zijn jasje en

begon te bladeren. 'Ik moet hem hier wel ergens hebben staan. Ik

heb hem zelf een paar maal van de straat gepikt.' Hij grinnikte.

'Een keer betrapte ik hem op heterdaad toen hij een camera uit een

auto wegnam.'

De Cock wees om zich heen.

'Woonde hij toen ook hier?'

Vledder schudde zijn hoofd.

'Nee. Hij woonde toen feitelijk nergens. Hij stond nog wel bij zijn

ouders ingeschreven, maar meestal sliep hij in dat gore kraakpand

aan de Monnikenstraat.' Hij tikte met zijn vinger op een blad in

zijn notitieboekje. 'Hier heb ik hem... Erik Baveling, oud vijfen-

twintig jaar, geboren in Heemstede.'

'Heemstede. .. dat klink deftig.'

'Zeker. De jongen is van goede familie. Ik heb eens met zijn

moeder gesproken. Die was naar de Warmoes straat gekomen toen

haar zoon vast zat. Een keurige dame. Erik studeerde medicijnen,

maar raakte aan de heroïne. Mevrouw Baveling maakte zich grote

zorgen om Erik. Ze had al een zoon aan een overdosis verloren.

Anderhalf jaar geleden.'

Het gezicht van De Cock verstarde.

'Heroïne,' riep hij grimmig. 'Ik ben tegen lijfstraffen, maar voor

de grote genadeloze handelaren in heroïne, die allen verrekt goed

weten wat voor een onheil ze aanrichten, zou men op de Dam best

weer een lief schavotje kunnen bouwen.'

11                                                             

Vledder grijnsde.

'Laten ze je in Den Haag niet horen.'

De Cock trok achteloos zijn schouders op. Daarna boog hij zich

over de jongeman in de fauteuil. De strangulatieplekken aan de

hals waren duidelijk zichtbaar. Zelfs de spreiding van de wurgende

vingers was te onderscheiden. Hij had in zijn rechercheleven bij

vele slachtoffers die plekken van verwurging gezien en wist dat de

patholoog-anatoom, dr. Rusteloos, morgen bij de sectie aan de

luchtpijp weer enige gebroken kraakbeenringen zou vinden.

Hij kwam overeind en keek naar Vledder.

'Wie heeft hem ontdekt?'

Vledder duimde over zijn schouder.

'De pensionhoudster. Ze was woedend.'

'Over deze moord?'

Vledder schudde zijn hoofd. Hij wees naar het elektrisch apparaat

op het pluchen tafelkleed. 'Omdat hij stiekem koffie had gezet.'

De Cock staarde hem aan.

'Wat?' riep hij verbijsterd.

Vledder trok een ernstig gezicht.

'Dat is verboden. Ze wil niet dat er op de kamers wordt gekookt of

koffie gezet. Daar is ze fel tegen. Dat kost volgens haar te veel

stroom.' Hij knikte naar het lijk in de fauteuil. 'Ze had het vermoe-

den dat deze jongen hier 's avonds wel eens een kop koffie maakte.

Als hij alleen was. Ze had iets geroken op het portaal. Daarom was

ze vanavond naar boven gekomen om hem te betrappen.'

'En toen ze dat koffiezetapparaat op tafel zag werd ze kwaad?'

'Ja.'

'En de dood van de jongen?'

Vledder lachte wrang.

'Dat scheen haar nauwelijks te beroeren. Ik had meer het idee dat

ze het maar lastig vond. Ze wilde mij ook geen inlichtingen geven

over de andere bewoners van het pension. Toen ik aandrong,

klapte ze de deur van haar keuken voor mijn neus dicht.'

De Cock stak zijn kin omhoog.

'We zullen haar scheren,' sprak hij dreigend.

Bram van Wielingen, de politiefotograaf, kwam driftig de kamer

binnenstappen.

'Verdomme, De Cock,' hijgde hij, 'ik lag al bijna in mijn bed. Jij

kiest altijd de onzaligste momenten om iemand te laten opdraven.'

12                                                        

De rechercheur haalde zijn schouders iets op en stak verontschuldi-

gend zijn beide handpalmen naar voren.

'De dood,' sprak hij somber, 'komt vaak op onzalige momenten.'

Bram van Wielingen zette zijn zware aluminium koffer op de

vloer, trok een zakdoek en wiste het zweet van zijn voorhoofd. Hij

keek spiedend om zich heen.

'Heb je veel noten op je zang?'

De Cock wees naar de aluminium koffer, die gedeeltelijk het boek

bedekte dat aan de dode handen was ontglipt.

'Denk om mijn sporen.'

Van Wielingen reageerde geërgerd.

'Sporen,' riep hij kwaad, 'sporen. Ik denk altijd aan jouw sporen.

Ik heb bij mijn weten nog nooit een zaak verknald.'

De Cock trok een scheef gezicht.

'Eens komt de eerste keer.'

'Barst.'

De Cock draaide zich half om. In de deuropening stond dr. Den

Koninghe. Achter hem torenden twee levensgrote broeders van de

geneeskundige dienst met een brancard. De Cock liep op de oude

lijkschouwer toe en drukte hem hartelijk de hand. 'Lag u ook al

bijna in bed?' Hij wenkte naar Van Wielingen. 'Zoals onze foto-

graaf. '

Dr. Den Koninghe glimlachte.

'Ik heb nog een hele nacht voor de boeg. Ik heb piketdienst. Uit pure

verveling was ik in een roman van een van de Tachtigers gedoken.'

'Wie?'

'Prederik van Eeden... De Kleine Johannes.'

De ogen van De Cock lichtten op in bewondering.

'Echte literatuur.'

De lijkschouwer knikte.

'Ik viel er bij in slaap.'

De Cock schudde afkeurend zijn hoofd. Hij hield van l'art pour

l'art die de Tachtigers nastreefden.

Dr. Den Koninghe liep langs hem, nam zijn oude, groen uitgesla-

gen garibaldi af en boog zich over het slachtoffer. Hij legde de rug

van zijn hand tegen de wang van de dode. Daarna trok hij de

oogleden iets op. De pupillen vertoonden geen reactie.

De Cock volgde de verrichtingen van de lijkschouwer.

'Is hij allang dood?'

13                                                          

Dr. Den Koninghe kwam overeind. Hij zette zijn hoed weer op,

griste zijn grijze pochet uit het borstzakje van zijn zwarte jacquet

en begon er zorgvuldig zijn dikke brillenglazen mee schoon te

vegen.

'Je weet,' begon hij krakerig, 'dat er omtrent het tijdstip van

verleden weinig valt te zeggen. Maar de jongen is nog warm. Gelet

op de lichaamstemperatuur is de dood nog niet zo lang geleden

ingetreden. Ik schat zo rond een uur.' Hij zette zijn bril op en

frommelde zijn pochet weer in het borstzakje. 'Heb je die strangu-

latieplekken gezien?'

'Ja.'

'Krachtige handen... van iemand die een stevige greep heeft

ontwikkeld. Je zou kunnen denken aan een tennisspeler, bijvoor-

beeld. '

De Cock knikte begrijpend.

'Ik zal naar hem uitkijken.'

Het klonk wat cynisch.

De lijkschouwer grijnsde.

'Het kan ook een "haar" zijn.' Hij wuifde tot afscheid en liep naar

de deur.

De Cock riep hem terug.

'Heeft u niets vergeten?'

Dr. Den Koninghe stapte weer naderbij. Hij keek schuins naar De

Cock op. De grijze ogen achter de brillenglazen schitterden. 'Ik

weet wat je bedoelt.' Het klonk minzaam. Hij wees nonchalant

naar de jongeman in de fauteuil. 'Hij...,' sprak hij laconiek, 'hij is

dood.'

De Cock hield zijn gezicht strak.

'Dank u, dokter,' reageerde hij simpel.

Bram van Wielingen kwam naast hem staan. Een Hasselblad met

flitslicht in zijn hand. Samen keken ze hoe de excentrieke man de

kamer afstapte; waardig, in jacquet en streepjesbroek en schoenen

met slobkousen. De fotograaf stootte De Cock met zijn elleboog in

zijn zij.

'Heb je nog bijzondere wensen? Ik heb de gebruikelijke opnamen

gemaakt. Overzichten en details van het kamertje. Ik zal straks

buiten nog een plaatje schieten van de gevel. Maar dan had ik het

wel gehad, dacht ik.'

De Cock schoof zijn onderlip wat vooruit.

14                                                            

'Probeer van dat dode gezicht van die jongen een draaglijk fotootje

te maken. Misschien heb ik het nodig. En dan kun je wat mij

betreft naar je bed.'

'Moet je ze morgenochtend dan niet vroeg hebben?'

De Cock schudde zijn hoofd. 'Het mag ook morgenmiddag.' Hij

glimlachte beminnelijk. 'En doe straks je vrouw de groeten van

me.'

Toen Bram van Wielingen in het dode gelaat flitste, kwam Frans

Kreuger binnen. De dactyloscoop, die tegen zijn pensioen leunde,

was altijd wat traag. Hij zwaaide ter begroeting naar De Cock en

keek het kamertje rond.

'Is dit alles?' vroeg hij verwonderd.

De Cock liep op hem toe.

'Hoe bedoel je?'

Kreuger maakte een brede armzwaai.

, Alles is zo... eh, zo ordelijk. Geen ravage, geen troep. Er is niets

overhoop gehaald. Zelfs het slachtoffer ligt er keurig bij.

Hij grinnikte even. 'Het is bijna een zindelijke moord.'

De Cock gromde.

'Een moord is nooit zindelijk,' knorde hij.

Frans Kreuger boog naar de dode in de fauteuil.

'Weet je al wie hij is?'

De Cock knikte.

'Erik Baveling, vijfentwintig jaar, een jongen van goeden huize.

Vledder kende hem als heroïnegebruiker. Hij had hem een paar

maal als verdachte gehad.'

De dactyloscoop plooide zijn gezicht in twijfels.

'Hij ziet er niet uit als een junk.'

De Cock glimlachte.

'Dat was ook mijn reactie. Daarom had ik graag dat je zijn

vingertjes nam. Het liefst waar ik bij ben. Maar het kan ook

morgen in het sectielokaal. Ik heb slechte ervaringen met junks. In

die heroïne-scene beleef je de vreemdste dingen. Ik ben voorzich-

tig. Ik wil later niet voor verrassingen komen te staan.'

'Met betrekking tot zijn identiteit?'

'Precies.'

Kreuger knikte begrijpend.

'Ik kan het beter nu direct doen.'

Bram van Wielingen koppelde het flitslicht van zijn Hasselblad los

15                                                            

en borg zijn apparatuur haastig op. Er lag een tevreden trek op zijn

gezicht. Tot afscheid knipoogde hij naar De Cock en verliet het

kamertje.

Frans Kreuger knielde bij de fauteuil voor de dode neer. Hij zette

zijn koffertje naast zich op de vloer en nam daaruit een kleine

inktrolIer. Hij pakte de rechterhand van de jongeman, boog de

duim iets opzij en rolde de inkt over de papillairlijnen. Daarna nam

hij uit zijn koffer een halfrond metalen houdertje. Daar schoof hij

een blanco kaartje in en draaide dit met het houdertje om de duim.

De Cock boog zich voorover en bekeek samen met de dactyloscoop

het resultaat. De afdruk van de duim was fraai. In het grillige

papillairlijnenbeeld waren de lussen en delta's duidelijk te onder-

scheiden.

Frans Kreuger legde het kaartje weg. Hij pakte vervolgens de

rechterwijsvinger van het slachtoffer en inktte die in.

De Cock keek vol bewondering toe. Hij wist dat het bepaald niet

eenvoudig was om bruikbare vingerafdrukken van dode mensen te

nemen.

'Moet ik helpen?'

Frans Kreuger schudde resoluut zijn hoofd.

'Dit gaat heel gemakkelijk. Er is geen stijfheid. De jongen is nog

warm en zijn vingers zijn soepel.' Hij keek even op met een licht

verwijt in zijn blik. 'Bovendien is dit niet de eerste keer dat ik het

doe.'

De Cock glimlachte. Hij wilde de oude dactyloscoop niet kwetsen.

Hij liep van hem weg naar Vledder, die in een hoek van het

kamertje, gebogen aan een klein bureau bij het raam zat. Vertrou-

welijk legde hij een hand op zijn schouder.

'Heb je wat gevonden?'

Vledder wees naar een groot model schrijfbloc met ruitjespapier.

Het lag op het bureau, ongeveer in het midden, op een groene

rubberen onderlegger. Het schrijfbloc droeg sporen van veelvuldig

gebruik. Het had nog maar een dikte van minder dan een halve

centimeter. Het bovenste blad was onbeschreven. Maagdelijk

blank. Maar vaag waren nog indrukken zichtbaar van lijntjes en

streepjes. Door en over elkaar in een warrig mozaïek.

Vledder strekte zijn handen naar het schrijfbloc uit.

'Waarvoor zou Erik Baveling dit nodig hebben gehad? Ruitjespa-

pier.' Hij herhaalde het woord een paar maal. 'Ik heb al gezocht,

16                                                             

maar in het hele kamertje is verder geen ruitjespapier meer te

vinden.'

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

'Ook niet beschreven?'

Vledder schudde zijn hoofd.

'Ik heb al zijn studieboeken nagesnuffeld. De aantekeningen die

daarin voorkomen, zijn geschreven op gewoon lijntjespapier. Geen

ruitjes.'

De Cock plukte peinzend aan zijn onderlip.

'Dat is vreemd.' Hij keek nog eens naar het schrijfbloc. 'Ik zou het

maar meenemen voor het laboratorium. Misschien kunnen ze er

iets mee doen.' Hij schudde zijn hoofd en zuchtte diep. 'Weet je,

Dick, ik krijg steeds meer het gevoel dat de dood van deze jongen

nog maar een begin is... Dat ons nog veel meer staat te wachten.

Het zou mij niets...' Hij stokte. Hij draaide zich half om naar een

jonge geüniformeerde agent, die dreunend het kamertje binnen-

stapte.

'Ze vragen of u hier bijna klaar bent.'

'Wie vraagt dat?'

'De meldkamer.'

De Cock reageerde wat verstoord.

'Wat...eh,wat is er dan?'

De agent aarzelde.

'Er is nog een dode.'

'Waar?'

'Op de Keizersgracht... aan de wallekant, tussen geparkeerde

auto's, daar ligt een jongeman.'

De Cock hield zijn hoofd iets scheef.

'Vermoord?'

De agent slikte.

'Gewurgd.'